Stamvader

De aandacht concentreerde zich vanaf dat moment op Pieter Corneliszn Decker. Systematisch onderzoek levende een massa gegevens op. Over hem is nu meer bekend dan over welke van zijn afstammelingen dan ook. Het oudste gegeven dateert van het jaar 1580. Alle pogingen om verder in de tijd terug te komen, zijn (tot op toe) mislukt.

“Stamvader” Pieter Corneliszn Decker is twee maal gehuwd. De naam van zijn tweede vrouw is bekend: Hendrikje Klaasdr (van der Zon). Haar familie is bekend, want de familieleden hebben jaren lang met elkaar overhoop gelegen over de verdeling van een erfenis. Maar de naam van Pieters eerste echtgenote is niet gevonden. En dat is erg jammer. want zij is de “stammoeder”. Waarschijnlijk heette ze Anna Cornelisdochter. Als de gebruikelijke regels voor de naamgeving van de (klein)kinderen zijn toegepast, en dat gebeurde in die tijd meestal strikt.( zie: vernoeming)

Regels voor het vernoeming:

Vroeger (tegenwoordig ook weer steeds meer) was het gebruikelijk om kinderen te vernoemen naar familieleden. Daar bestonden strikte regels voor.Zeker in de periode voor 1811 zijn vernoemingspatronen daarom heelbelangrijk bij het aantonen van verwantschappen. Weliswaar waren het slechts gewoonteregels waar regelmatig van afgeweken werd, maar de normale volgorde van vernoemen was in principe een vaststaand gegeven. In onderstaande tabel geven wij een overzicht van de meest gebruikelijke vernoemingen.

1e zoon grootvader: vaders vader

2e zoon grootvader: moeders vader

3e zoon oom: vaders oudste broer

4e zoon oom: moeders oudste broer

5e zoon oom: vaders 2e broer

6e zoon oom: moeders 2e broer

1e dochter grootmoeder: moeders moeder

2e dochter grootmoeder: vaders moeder

3e dochter tante: moeders oudste zus

4e dochter tante: vaders oudste zus

5e dochter tante: moeders 2e zus

6e dochter tante: vaders 2e zus

Bij zonen kreeg de familie van vaderskant voorrang en bij dochters de familie van moederskant. Ook voor de uitzonderingen zijn patronen te ontdekken:

1. Overleden familieleden kregen meestal voorrang bij het vernoemen. Als moeders vader al was overleden en vaders vader nog niet, werd moeders vader vaak eerst vernoemd. Ook overleden jongere broers en zussen gingen vaak voor oudere nog levende broers en zussen.

2. Als de eerste drie of meer kinderen zonen waren, werd er wel eens een zoon vernoemd naar een grootmoeder. Andersom gebeurde dat ook. Wanneer de eerste drie of meer kinderen dochters waren, werd er wel eens een dochter vernoemd naar een grootvader.

3. Kinderen die geboren werden na het overlijden van de vader werden vaak naar de vader vernoemd soms ook als het een meisje was.Wanneer de moeder in het kraambed overleed, kreeg het kind vaak de naam van de moeder, soms ook als het een jongen was.

4. Vaak komt het voor dat twee of meer kinderen in een gezin dezelfde voornaam hadden. Meestal omdat het oudere kind inmiddels al was overleden. Het ontstane gat in de vernoemingsrij moest namelijk weer worden opgevuld. Zij werden dus niet vernoemd naar het overleden kind, maar naar het familielid waarnaar ook het overleden kind vernoemd was. Een enkele keer werd een naam ook vaker gebruikt omdat een naam zowel in vaders als in moeders familie voorkwam en dus meer dan een keer aan de beurt kwam. In dat geval kreeg het kind soms het patroniem of de familienaam van het betreffende familielid erbij als tweede voornaam. Er werd dan onderscheid gemaakt met een aanduiding als ‘de oudere’ en ‘de jongere’ of werd er een variant van dezelfde naam gebruikt.

5. Buitenechtelijke kinderen werden meestal naar de grootouders van moeders kant vernoemd en soms naar de vader, bijvoorbeeld om hem te verleiden om het vaderschap te erkennen. Wanneer een huwelijk bij de geboorte vrijwel zeker was, werden gewoon de normale vernoemingsregels gevolgd. Een zoon werd dan dus naar vaders vader genoemd. Wanneer een ongehuwde moeder later alsnog trouwde kan de naam van een eerder geboren zoon dus een aanwijzing vormen om vast te stellen of de bruidegom al dan niet zijn natuurlijke vader was. Bij een eerder geboren dochter is dat veel moeilijker, tenzij ze bij wijze van uitzondering naar haar vaders moeder is genoemd in plaats van naar haar moeders moeder.

6. Als een van de ouders voor de tweede keer getrouwd was, werd vaakook de overleden man of vrouw vernoemd. Soms nog voor de ouders, maar meestal na de ouders maar voor de broers en zussen.

7. Ook stief- en pleegouders werden soms vernoemd. Soms zelfs in plaats van de eigen ouders, soms voor de eigen ouders, meestal na de eigen ouders en voor de broers en zussen. Er wordt vaak beweerd dat na het vernoemen van de grootouders niet de ooms en tantes, maar de overgrootouders zouden zijn vernoemd. Wanneer consequent overgrootouders vernoemd worden, zouden ook de namen van de ouders zelf gebruikt moeten worden wanneer zij naar hun grootouders vernoemd zijn. Dat gebeurde echter niet.