Nederlands-Indie 1948-1950

3 – 41 Regiment Veld Artillerie

Opgericht:                                        01-09-1948 te Oldebroek

                  

Onderdeel van:                               41ste Zelfstandige Infanterie Brigade
                                                         (in Indie F-Brigade genoemd)                 

Vertrek Indië:                                  08-10-1948 a/b “Zuiderkruis”    

        

ss Zuiderkruis

Aankomst Indië:                              01-11-1948 Batavia                        

Toegevoegd aan:                             T.T.C. West-Java                         

Ingedeeld bij:                                   3e Inf.Brig.Groep

Actiegebied(en):                               Tasikmalaja, Garoet, Soekaratoe, Gombong
                                                          Radjapolah, Batoedjadjar

Commandant:                                  1e Lt. C. Schmidt                    01-09-1948 /04-10-1948 
                                                          Maj. J. van Binsbergen           04-10-1948 /15-05-1950
                                                          Kapt. M.A.J. Wolf                   15-05-1950 /03-07-1950

Gerepatrieerd:                                  06-06-1950 a/b “Goya”    

               
                                                         03-07-1950 aankomst Amsterdam        

Omgekomen:                                   2 man

De reis per “S.S. Zuiderkruis”

Vrijdag 8 oktober 1948

Op maandag 4 oktober 1948, ’s morgens om 6 uur, vertrok ik van ouderlijk huis in Leerdam naar het kampement in Oldebroek.

Vandaag begon dan vanuit Oldebroek onze reis naar Nederlands-Indië, na eerst onze dekens en enkele andere uitrustingsstukken bij de foerier te hebben ingeleverd.

Het ging per trein naar Rotterdam.

De trein rangeerde nog enkele malen. Vele burgers en familieleden benutten deze rangeergelegenheden om op de treeplanken te springen en zodoende nog even met de vertrekkende te kunnen spreken.

Uiteindelijk reed de trein door tot aan de loods. We stapten allen uit en gingen de loods in. Hier kregen we van die kadi koffie en koek.

Op de kade verzorgde het muziekkorps van de Huzaren van Bureel nog enkele pittige nummertjes.

Het inschepen ging snel en spoedig waren onze slaapplaatsen op “het Zuiderkruis” aangewezen.

Om vier uur moesten allen (ca. 1500 man) met zwemvesten aantreden op het dek. Dit was ter oefening om in geval van nood direct onze plaatsen te weten.

In de haven zwierven verschillende bootjes rond waarin familieleden en kennissen van vertrekkende militairen zaten.

Om vijf uur in de namiddag klonk erg plechtig het Wilhelmus.

Koude rillingen liepen langs onze ruggen.

Het schip werd losgegooid en de reis was begonnen.

Vele mensen stonden op de kade langs de hele waterweg tot in Hoek van Holland welk we ongeveer om zeven uur, als laatste stukje Nederland, passeerden,

Alle aanwezige schepen lieten bij wijze van afscheid hun stoomfluiten horen.

Nog even zagen we de lichtjes die ons vaderland betekenden.

Dan gingen we eten.

Voorlopig moesten we wel voor twee jaar uit Nederland weg zijn.

De meeste jongens zochten meteen hun hangmat op.

Ik ook. Ik voelde me erg vermoeid, waarschijnlijk door de vele indrukken van de afgelopen dag.

Zaterdag 9 oktober 1948

Reeds om half zeven was ik aan dek. Het eerste dat ik zag was een verlicht schip dat voor Dover moest liggen. Lange tijd stond ik te turen ten einde de Engelse kust te ontdekken, maar dit gebeurde niet. Vervolgens ging ik eten dat volgens het cafetariasysteem en op een etenskaart gebeurde.

’s Morgens zagen we verschillende passerende schepen, doch de nationaliteit was niet vast te stellen.

’s Middags zagen we land. Waarschijnlijk waren het kleine eilandjes voor de Franse kust die Engels eigendom zijn.

Om ongeveer vijf uur ’s middags ging het schip meer en meer deinen en we merkten dat we de Golf van Biscaije waren binnen gevaren. Reeds spoedig hingen verschillende jongens, door zeeziekte overvallen, over de reling. Ik had ook wel een duizelig gevoel maar “visjes voeren” bleef uit.

Zondag 10 oktober 1948

’s Morgens was 80% der aanwezige troepen zeeziek.

Ik voelde mij ook verre van fit.

Een kerkdienst werd niet gedaan, daar ook de geestelijke verzorgers zeeziek waren.

Ik moest vandaag aardappelen schillen en had helemaal niet het idee dat het zondag was.

Gedurende bijna de hele dag voeren we in die geweldige deining.

Tegen de middag zagen we een klein Hollands vrachtbootje, dat bij wijze van begroeting even het Rood-Wit-Blauw in top hees. Om ongeveer vier uur ontdekten we een groot schip bakboord (links) dat voor ons uit voer.

Tegen half zeven, toen het al behoorlijk donker was geworden, zagen we een lichttoren die op Kaap Finistères moest staan en ons bewees dat we die vreselijke Golf bijna uit waren.

Bij het schijnsel van het maanlicht ontdekten we een donkere horizon, die de Spaanse kust moest voorstellen.

We kwamen nu ook te weten dat het schip dat we achterop voeren een Engels troepentransport was. De schuit was behoorlijk verlicht en het was een fantastisch gezicht die verlichte boot tegen de donkere achtergrond.

De zeeziekte was spoedig voorbij en we gingen rustig naar onze hangmatten in de vaste overtuiging dat we het ergste wel gehad zouden hebben.

Een vreselijke zondag was ter einde.

Maandag 11 oktober 1948

Toen ik vanmorgen aan dek kwam zag ik aan stuurboord (rechts) enkele grote rotsblokken, die recht uit zee naar boven staken. Bovenop deze blokken zagen we iets blinkerds, Dichterbij gekomen meende ik te kunnen vaststellen dat dit een lichtbaken moest zijn. Er was land aan bakboord (links) te zien. Even later zag ik een klein dorpje op een vooruitstekende rotsblok liggen. Dit was dus een bewijs dat we voor de Portugese kust voeren.

Tot ongeveer elf uur voeren we vrij dicht onder de kust. De branding vertoonde een machtig gezicht door tegen de rotsen te beuken. Bovendien zagen we aan stuurboord (rechts) op een klein rotsig eilandje ook enkele gebouwen liggen. Naar de beweringen van velen zou dit de Portugese Staatsgevangenis zijn. Het begon hier al behoorlijk warm te worden. ’s Middag zaten we ten minste al zonder veldblouses aan.

Later op de dag zagen we nog wel de kust maar op grote afstand. Tot we om vier uur weer dichter onder de kust kwamen en St. Vincent passeerden dat op een vooruitstekende rotsblok als klooster gebouwd is. Rondom dit klooster zagen we vele kleine witte huisjes liggen. Om ongeveer zes uur passeerden we de Engelse vrachtboot “Palermo” uit Hull.

Vannacht om drie uur zullen we Gibraltar passeren en zal ik trachten om dan aan dek te zijn. Vanavond passeerden we nog een schip waarmee blijkbaar geen radiotelegrafische verbinding verkregen kon worden. Er werden ten minste lichtseinen gewisseld.

Dit was een machtig mooi gezicht op deze donkere oceaan.

Dinsdag 12 oktober 1948

Vanmorgen was ik rees om half drie aan dek om Gibraltar te zien. Bij nacht viel dit echter tegen. We zagen niets dan enkele lichtjes en aan de overzijde van de straat waar Noord-Afrika moest liggen zagen we alleen een vuurtoren.

Om drie uur lag ik dan ook weer in mijn hangmat om er om half zeven weer uit te komen. Het eerste dat ik zag toen ik weer aan dek kwam, waren vele vissen, die helemaal boven water uitsprongen en er toen weer indoken. Volgens zeggen waren dit dolfijnen.

Slechts één schip passeerden we. Echter op zo’n grote afstand dat het bijna niet te onderscheiden was. Het weer was echter prima en het werd hier behoorlijk warm. Enkele jongens liepen thans in korte broeken. ’s Middags brachten we de tijd door met een bezoek aan de scheepsfilmzaal, waar er een film van Joe Brown gedraaid werd. Verder zagen we de hele dag niets meer dan lucht en water en gingen dus maar vroeg naar bed. Enkele jongens die om negen uur nog op het dek waren, zagen nog het verlicht Algiers. Ik lag toen al op bed en heb hiervan niets gezien.

Woensdag 13 oktober 1948

Toen ik vanmorgen om zeven uur aan dek kwam, zag ik aan stuurbord (rechts) de Noord-Afrikaanse kust liggen. Het weer was echter zo nevelig, waardoor niet te onderscheiden was of de kust rotsachtig was. ’s Morgens hadden we een half uur gymnastiek en een uur Maleise les aan het dek. Na negen uur was de kust echter niet meer te zien en was water en lucht weer alles om naar te kijken. Het weer was nog steeds zeer nevelachtig en bewolkt waardoor de mooie kleuren van de spiegelgladde Middellandse Zee nog meer opviel.

Tegen de middag klaarde de lucht meer op en daar we dichter onder de kust gingen varen was er een zeer rotsachtig berglandschap waar te nemen. Aanvankelijk had ik mij de Noord-Afrikaanse kust altijd meer vlak voorgesteld. Van kustplaatjes zagen we niets en ook van kustvaartuigen was niets te ontdekken. Vandaag zag ik wel hele scholen vliegende vissen. Ook hiervan had ik ook altijd een ander idee gehad. Ze zijn slechts erg klein en het menselijk oog moet er toevallig op vallen om ze te kunnen ontdekken.

Ze komen uit het water te tevoorschijn, vliegen een behoorlijk eind laag over het water om er dan weer in te verdwijnen. De grootte van deze visjes schat ik niet meer dan 15 cm. De vleugelwijdte is ongeveer even groot als de rest van het lichaam.

Vanavond was het heerlijk zacht weer aan dek en we zagen enkele vuurtorens aan de Noord-Afrikaanse kust. Bovendien zagen we een vuurtoren aan bakboord die volgens gissingen op Sardinië of Sicilië gestaan moet hebben, doch het kan evengoed een ander eilandje geweest zijn.

Donderdag 14 oktober 1948

De eerste dag van de reis waarop we met slecht weer opstonden. Zware wolken hingen boven ons en het anders zo mooie blauwe water was nu koolzwart.

Het regende.

Om ongeveer half twaalf kwam er door de grauwe lucht heen land in zicht. Dat is Malta. Eén groot rotsblok. We zagen het aan stuurbord (rechts) en moesten dus ten noorden van het eiland varen. Geweldige wolkenbanken hingen er boven.

Het regende, bliksemde en donderde.

Sommige stukken van het eiland waren niet zichtbaar door grote wolken die tussen het eiland en het schip in hingen. Zo was onder andere de haven die anders duidelijk te zien moet zijn, slechts heel wazig te onderscheiden. Op het eiland zelf zagen we wel een kerk liggen met enkele gebouwtjes er rond om heen.

Vermoedelijk was dit een dorpje. Ook zagen we nog iets dat de vorm had van een Hollands middeleeuws kasteeltje. Fotograferen was in vermand met het slechte weer onmogelijk.

De zee was rumoerig en de deining heviger dan de Golf van Biscaye.

Verschillende jongens waren dan ook behoorlijk zeeziek. Ikzelf heb er geen last van gehad.

Tien minuten nadat we het eiland gepasseerd waren kwamen we nog een Engelse kruiser en torpedojager tegen, die in de richting van de Maltahaven voeren. Het eiland was veel groter dan ik me oorspronkelijk had voorgesteld.

Na het eten ging ik de hele middag slapen.

Vanavond was het weer heerlijk aan dek. Erg zwoel.

In de verte zagen we nog herhaaldelijk weerlichten.

Om ongeveer zeven uur zagen we drie kleine scheepjes waar we zeer dicht langs voeren. Het bleken een Hollandse sleepboot en twee kustvaarders te zijn. We hoorden de mannen op de bootjes roepen. Ook van onze kant werd hevig gejuicht. Het bleek dat de vader van onze wachtmeester verbindingsdienst commandant van de vaartuigen was. Hij seinde zelf met lichtseinen.

Ze wensten ons een goede vaart en een behouden aankomst in Batavia.

Vrijdag 15 oktober 1948

Weer keurig weer, Heerlijk zonnig en erg warm. De zee is vandaag weer erg kalm en het water had weer zijn mooie blauwe kleur herkregen.

We zagen die dag niets anders dan lucht en water. Slechts enkele schepen en dan nog op grote afstand.

’s Middags lag ik heerlijk languit in de zon te bakken.

Vanavond was het aan dek weer lekker koel.

Thans viel de mooie glans van de sterren en de prachtige straling van de zilverachtige schijnende maan op boven deze kalme Middellandse Zee. Er werden per morse met de seinlamp weer enkele berichten met ontmoetende schepen gewisseld. Vooral het contact met een Engels schip, in het Engels gevoerd kon ik goed volgen.

Zaterdag 16 oktober 1948

Toen ik vanmorgen aan dek kwam zag ik in de verte een schip naderen. Dit moest het reeds verwachte Nederlandse schip “Willem Ruijs” zijn, dat een dag na ons vertrok vanuit Amsterdam. Na anderhalf uur aan de reling getuurd te hebben, gingen op beide boten de vlaggen in top. De “Willem Ruijs” ging ons “Zuiderkruis” voorbij.

Dit was het eerste schip dat ons op onze reis passeerde. Gelukkig was het een landgenoot die dit klaarspeelde. Op de “Willem Ruijs” zaten volgens zeggen, vijfhonderd Marva’s en V.H.K.-sters. De beide schepen liepen over van enthousiasme.

Wij konden de mensen op de “Willem Ruijs” goed horen roepen en zien zwaaien.

Ook wij zwaaiden en juichten van jewelste.

De beide boten lieten drie maal hun stoomfluit horen bij wijze van begroeting. We zagen het schip nog de hele morgen voor ons uit varen. Ik maakte enkele foto’s van de passerende “Willem Ruijs”.

Vanmiddag om half twee hadden we een beker inspectie op het dek. Vandaag is er een sportdag georganiseerd. Wedstrijden in dammen, schaken, kaarten, touwtrekken, touwklimmen en springen. Om zeven uur zagen we de lichtjes van Port Saïd liggen. Het duurde echter lang voor we de haven van Port Saïd, waar we reeds om acht uur voor lagen, binnen konden varen. Het wachten was op de loods. We waren de stad reeds tweemaal voorbij gevaren door maar wat rond te blijven draaien. Om half elf kwam ik op het idee om naar bed te gaan. Ik lag echter nog geen vijf minuten toen me gezegd werd dat de loods aan boord was en dat we binnen gingen varen. Weer vlug er uit om te gaan kijken.

We voeren nog wel een kwartier tussen de boeien door en kwamen toen naast en tussen vele schepen te liggen. Al gauw werd ons schip omsingeld door Arabische handelslui. In en vanuit hun roeibootjes trachten ze hun waren aan ons te verkopen. Ze gooiden een lang touw naar boven dat we aan de reling vast moesten houden en waaraan een rieten mandje werd vastgeknoopt. En schreeuwen ze maar: “Pinda, dadel, mooie tas, Ali-baba.”

Ze hadden van alles en mooie dingen, Ze begonnen met zeer hoog te bieden. Maar als je ze dan negeerde daalde de prijs snel. Zo vroegen ze bijvoorbeeld voor een prachtige tas dertig gulden, die uiteindelijk voor een tientje verkocht werd. Ik kocht een pakje Lucky-Stike waar ze eerst vier gulden voor vroegen voor een gulden.

Die lui waren wel uiterst wantrouwend. Ze vertrouwden elkaar niet eens. Het was een leuk gezicht om die rappe en handige bewegingen van die Oosterse mensen te zien.

Ze spraken gebroken Duits, Nederlands en Engels door elkaar. Als ze voor het een of ander voorwerp geen goede benaming konden vinden (bijvoorbeeld voor een van leer gevlochten stokje) werd dit “ali-baba” genoemd. Ik heb tot drie uur ’s nachts staan kijken en luisteren en er behoorlijk om die knapen gelachen.

Toen kwam de post uit het vaderland en alle interesse voor die handelslui was verdwenen.

De zes brieven die ik ontving werden als het ware verslonden.

Daarna keek ik nog even naar de stad zelf waar we dichtbij lagen. Ik zag grote gebouwen (onder andere een van de K.L.M.) en smalle straatjes die me erg vuil toekeken maar goed verlicht waren. Vervolgens ging ik vermoeid naar mijn hangmat, wetende dat we weldra in het Suez Kanaal zouden zijn.

Zondag 17 oktober 1948

Toen ik vanmorgen op het dek kwam zag ik aan beide zijden land. Het was een dorren gele zanderige vlakte met hier en daar een verdord struikje. Het duurde echter niet lang of we zagen ook mensen. Het waren blanken en inboorlingen die kennelijk allen militair waren en in een tentenkamp thuis hoorden.

Toen ik om tien uur weer aan het dek kwam, was het reeds behoorlijk warm geworden. We passeerden verschillende Engelse legerkampen. Langs het Kanaal liep een verkeersweg waarop we verschillende militaire en particuliere auto’s zagen rijden. Hier zag ik ook een Arabische reiziger op een kameel.

Vlak achter deze verkeersweg liep een spoorweg waarover we toevallig een trein zagen rijden, gevuld met militairen. Bij de militaire kampen zagen we verschillende dromedarissen.

Om ongeveer half elf passeerden we nog in aanbouw zijnde brug en een eveneens nog in aanbouw zijnde groot gebouw. Vrouwen brachten, in mandjes die ze op hun schouders droegen, zand aan om een schuine oplopende helling, die voor het gebouw reeds schitterend geplaveid was, gelijk en effen te maken.

Na nog even gevaren te hebben gingen we een Franse nederzetting voorbij. Vlak hierbij lag een schitterend zwembad met vele parasols erbij.

 We zagen vele blanken mannen en vrouwen die zwommen en zeilden.

Aan het einde van dit strand gingen we het Timsah-meertje op. We passeerden eerst van heel dichtbij de “Willem Ruijs” die met ons en nog een Canadese tanker in konvooi voer door het Suez Kanaal. Weer een hevig gejuich bij het passeren. We konden nu duidelijk zien dat er ook vrouwen aan boord van de “Willem Ruijs” waren. Vlakbij dit trotse schip lieten we het anker vallen omdat we hier moesten parkeren totdat enkele tegenliggers, die in het andere gedeelte van het Kanaalvoeren, eruit en gepasseerd waren. We lagen nu vlakbij het stadje Ismailia. Wat voor machtig moois ik daar zag is niet te beschrijven. Ik dacht terug aan de een of andere kleurenfilm over Hawaï, die toch nog niet ze mooi was als wat ik hier in werkelijkheid zag. Schitterende witte gebouwen, vele palmbomen en de omliggende grond was met mooi groen gras beplant, met op de voorgrond de felle kleuren van het gele zand van het strand. Verderop lagen kleine witte huisjes, die vermoedelijk dienden tot woningen der inlanders. Ik zag moskee ’s. Vele blanken zeilden onder Engelse vlag.

Inboorlingen kwamen in roeibootjes en probeerden met ons zaken te doen.

Verder zag ik op de achtergrond gele zandbergen. Er liep een grote verkeersweg net buiten het stadje en er waren auto’s en dromedarissen op te zien. Ook liep er een spoorweg.

Om ongeveer drie uur konden we weer het Suez Kanaal in. Even buiten Ismailia zagen we een soort obelisk waaronder geschreven stond: “1914 DEFENSE DU CANAL DE SUES 1918” Deze obelisk, die twee vingers moet voorstellen, is opgericht ter nagedachtenis van de verdediging van het Suez Kanaal in de oorlog van 1914-1918.

Toen we hier net voorbij waren, zagen we enkele zeer vreemdsoortige “huizen”. De voorkant was geheel open, terwijl de drie overige zijden uit zand bestonden. Er overheen lag een spits toelopend dak, vermoedelijk van hout.

Weer iets verderop zagen we een grote Engelse nederzetting met geweldig veel oorlogsmaterieel als auto’s tanks, luchtdoelgeschut enz.

Om ongeveer vier uur zagen we op de wal langs het Kanaal een Arabier met zijn gezicht naar Mekka gekeerd op de grond liggen te bidden. Dat was dus een Mohammedaan.

Verder langs het Kanaal zagen we weer niets dan geweldige woeste zandgronden en vele Engelse tentenkampen.

Tommies wuifden ons enthousiast toe en wanneer wij soms op hun vraag “To where goes the voyage?” antwoorden: “Dutch India Batavia”, begonnen ze geweldig te juichen.

We voeren nog langs een vliegveld, radiostation, haven voor amfibievoertuigen enzovoort. Toen het donker geworden was voeren we met een grote schijnwerper op de punt van het schip, die een mijl voor het schip uit alles verlichte.

Om ongeveer acht uur passeerden we Suez. Hier was niet veel te zien, alleen vele kleine lichtjes in de stad en vele verlichte schepen in de haven. De tot op heden, mooiste dag van de reis was ten einde.

Maandag 18 oktober 1948

De hele dag zagen we niets dan lucht en water in een bloedhete Rode Zee.

We zagen slechts één schip op zeer grote afstanden dat voer net in tegengestelde richting dan ons.

Vandaag werden er zeilen over het dek gespannen om ons enigszins tegen deze brandende zon te beschermen.

De Rode Zee lag er kalm bij en het water had een mooie helder blauwe kleur. Vandaag werd voor het eerst het tropen-uniform aangetrokken.

Dinsdag 19 oktober 1948

Ook vandaag was het weer gloeiend warm.

Om ongeveer twaalf uur zagen we een Nederlandse tanker op zeer grote afstand die, bij wijze van begroeting, drie keer zijn stoomfluit liet horen.

Vandaag moesten we onze Europese uniformen inleveren. Ook vandaag zagen we weer niets dan water en lucht.

Vanavond ging ik naar een cabaretvoorstelling in de scheepsfilmzaal, waar de verbindingstroepen optraden. Het voor het voetlicht gebrachte was, gezien de korte trainingstijd, zeer goed en zeker de moeite waard om te zien. Vanmiddag had ik zelf gewassen en was toch blij dat toen ik om half elf in mijn hangmat lag.

Woensdag 20 oktober 1948

Dit werd de laatste dag op de Rode Zee. Het was vandaag zeer winderig en dit maakte de ontzettende hitte enigszins dragelijk. Om ongeveer tien uur passeerden we het eilandje Jebebseüen, waarop een gebouwtje met een vuurtoren stond. Om ongeveer twaalf uur passeerden we de “Twaalf Apostelen”. Twaalf geweldige rotsblokken die recht boven het water uitsteken. ’s Middags om half een was er een eerste bijeenkomst om tot een samenstelling van een 3-41 R.V.A. cabaretgezelschap te komen. Overigens zagen we hele dag niets meer dan water en lucht.

Donderdag 21 oktober 1948

Vanmorgen om zes uur liepen we de haven van Aden binnen. Het eerste dat we zagen waren geweldige dorren rotsen. Hier tegenaan was het stadje van ongeveer 35.000 inwoners. Zodra we stil lagen kwamen de Arabische handelslieden in hun roeibootjes op ons af.

De bootjes zaten volgepropt met alle mogelijke merken Amerikaanse en Engelse sigaretten. Het was een lust voor het oog om al die vertrouwde merken uit de bevrijdingstijd van 1940-1945 weer te zien. Er werd direct geboden en gekocht. Hier daalden de prijzen echter niet zo snel, zoals in Port Saïd het geval was. Deze lui hielden voet bij stuk en vroegen twintig tot vijfentwintig gulden voor vijfhonderd Engelse en zeven tot twaalf gulden voor tweehonderd Amerikaanse sigaretten. Het verschil van prijs zat hem in de verschillende merken. Ook was hier het verschil van prijs op alle bootjes hetzelfde, wat in Port Saïd niet het geval was.

Er werden duizenden sigaretten verkocht.

Later op de dag kwamen er nog wanddoeken, wekkers, zonnebrillen enz. op de proppen. Bananen waren er genoeg. Deze kleine pisangs kostten ’s morgens één gulden per acht stuks terwijl er ’s middags tien voor één gulden verkocht werden.

De havenbedrijven zagen er mooi uit en maakten een lieve indruk zo tegen die geweldige rots aangebouwd. Het was opvallend hoe weinig groen van bomen of struiken er te zien was. We zagen wel auto’s en fietsen rijden en we zagen ook dromedarissen en kamelen lopen. Van een der grote gebouwen op de kade woei de Engelse vlag. Engelse politie en mannen van de Engelse luchtmacht voeren met motorbootjes door de haven. De inlanders in de bootjes hadden wel schrik voor deze lui. Bij Aden in de buurt scheen wel een vliegveld te liggen, we zagen ten minste meerdere malen Engelse jagers in eskaders van acht stuks overvliegen. In de haven zelf lagen maar zeer weinig schepen. Om ongeveer vijf uur gingen we weer varen. Vanavond op het dek was het heerlijk koel. Voor acht uur was het erg donker, daarna kwam de maan op. Nog nooit had ik de maan zo mooi op zien komen. Het was net alsof ze uit de zee te tevoorschijn kwam.

En hiermee kwam dan het einde van een snikhete dag bij het stadje Aden waar, volgens zeggen, reeds in zeven jaar geen druppel regen meer gevallen was.

We gingen de “Golf van Aden” in waarachter de Stille Oceaan ligt. We wisten dat we hiermee dan voorlopig de eerste zeven dagen geen land meer zouden zien, maar dat we daarmee ook ons doel, Indië, naderden.

Vrijdag 22 oktober 1948

Toen ik vanmorgen aan het dek kwam woei er een heerlijk briesje. De drukkende warme woestijnlucht van de laatste dagen uit de Rode Zee was gelukkig voorbij.

We voeren nu in de “Golf van Aden”. Hier was dus de plaats waar de meeste haaien van de hele wereld voorkomen. Reeds vroeg in de morgen zagen we opnieuw vliegende vissen.

Om half negen zagen we tegen de horizon land liggen. Dit was echter maar zeer vaag te onderscheiden. Het lag aan stuurbord-(rechts)zijde en zal dus Oost-Afrika zijn geweest.

Later op de dag zagen we weer land. Dit duurde tot ’s middags half vier. Toen passeerden we Somaliëland.

Evenals op reeds eerder gepasseerde kusten, bestond ook hier de kust uit een grote massieve rotssteen. Nu ging ik eigenlijk pas goed begrijpen waarom het zoiets bijzonders is dat ons vaderlandje zo’n geweldig strand heeft. Op een uitstekende rotspunt zagen we de grootste vuurtoren ter wereld. Dit was Kaap Gardafuï. Het licht van deze toren heeft een spreidwijdte van ongeveer vijfendertig Miles. Even later zagen we aan bakboord (links) het laatste eilandje, namelijk Socotra. Het was opvallend hoe spiegelglad het water was in de Golf van Aden. Op vele plaatsen was er geen rimpeltje op het water te bespeuren. Waar dit wel het geval was schijnen in de diepte waterbronnen aanwezig te zijn. Hier moet wel ontzettend veel vis aanwezig zijn. Wij zagen slechts één haai, maar legio dolfijnen, vliegende vissen en kwallen. Bovendien zag ik nog verschillende andere soorten vissen waarvan ik echter geen naam kende.

’s Avonds zag ik “de zee lichten”. Steeds weer zagen we plekken waar het net was alsof er onder water een lamp brandde. Ik hoorde hierover twee soorten uitleg. De een vertelde me dat er op de zogenaamde verlichte plaatsen in het water of op de bodem fosfor aanwezig was en de ander zei dat dit fantastisch mooie verschijnsel veroorzaakt werd door duizenden bij elkaar zittende lichtgevende waterinsecten. Het laatste lijkt me het meest aanneembaar. Het was in elk geval een prachtig gezicht waar ik uren naar kon gaan staan kijken.

Zaterdag 23 oktober 1948

Vandaag was het gedurende de hele dag tamelijk bewolkt. Het enige dat we zagen waren de vliegende vissen. Zelfs geen schip zagen we. Na het eten ging ik wat liggen slapen. Tegen vier uur werd ik gewekt met de woorden: “Sta maar op, er wordt storm verwacht.”

Het schip deinde behoorlijk. Er waren wel geweldige hoge golven, maar dit was toch geen storm. ’s Avonds keken we op het achterdek naar een film. Na afloop begon het steeds harder te waaien en om ongeveer half tien sloegen er enige golven over het dek heen.

Vandaag kregen we voor het eerst tabletten tegen Malaria te slikken.

Zondag 24 oktober 1948

Water en lucht was het enige dat we vandaag zagen. Zelfs geen schip was er te zien. Slechts enkele dolfijnen en vele vliegende vissen waren onze enige afleiding. Het was een saaie zondag.

Maandag 25 oktober 1948

Ook vandaag was het weer een saaie dag tussen lucht en water. We zagen slechts een grote vis die op een behoorlijke afstand van onze boot enkele waterzuiltjes de lucht in blies.

Overigens was er niets bezienswaardig, zelfs geen schip.

Dinsdag 26 oktober 1948

Vandaag behoorde ik tot de “afwasploeg”. Deze ploeg bestond uit tien man die belast was met het schoon maken van de blikken tableaus (borden in vakjes verdeeld) waarvan gegeten werd. Ik stond de hele dag af te wassen en kreeg zodoende maar weinig gelegenheid om aan dek te komen. Daar was trouwens, behalve lucht en water, ook niets te zien. Vanavond keek ik op het achterdek naar een film.

Woensdag 27 oktober 1948

Toen ik vanmorgen aan dek kwam was nog net het laatste stukje van Ceylon zeer wazig te zien. Ook vandaag zagen we verder weer niets dan lucht, water en vliegende vissen. Zelfs geen schip passeerden we of kwamen we tegen.

Het was hier op die Grote Oceaan maar een saaie beweging.

Donderdag 28 oktober 1948

Zodra ik vanmorgen aan dek kwam stond ik in de stromende regen. Ik was meteen door en door nat. Zou dit de tropische moesson zijn?

Wel was de temperatuur van dien aard dat ik na het ophouden van de regen ook weer betrekkelijk gauw droog was. Ook vandaag zagen we weer niets dan water en lucht.

Enfin, er begon nu toch schot in te komen.

Vrijdag 29 oktober 1948

Vanmorgen om vijf uur was het reveille. Toen we aan dek kwamen zagen we grote bergen die met palmbomen begroeid waren.

Dit was Sabang met zijn mooie natuurlijke haven. Wat een prachtig mooi gezicht was dit.

We mochten passagieren, dat wil zeggen: aan land gaan. We voelden ons de koning te rijk.

Voor het eerst sinds drie weken weer land onder de voeten te hebben. Ik voelde mij helemaal geen zeeman. Om half tien werd de loopplank uitgegooid en mochten we van de boot af. Reeds spoedig werden we bestormd met pinda’s, bananen, en kokosnoten.

Het stadje maakte een zeer zindelijke indruk, zowel wat de reiniging der straten als de kleding der bevolking betrof. We aten bananen en katjang (pinda’s) en dronken limonade met ijs, die van behoorlijke kwaliteit was.

We bezichtigen een Nederlandse school waar Indische kinderen door Hollandse onderwijzers en onderwijzeressen onderwezen werden. De kinderen op straat vroegen om bonbons, sigaretten en brood met vlees. Overal was de bevolking vrij goed met de prijzen op de hoogte. We zagen nog een aardig zwembad en wandelden even buiten de stad in de vrije natuur. Voor het vertrek van de boot werd de jeugd getrakteerd op koeken die wij voor dit doel gedurende de reis van ons cadi-ransoen hadden afgestaan. Toen de boot om half vier weer vertrok zongen de kinderen het Wilhelmus en wuifden ons na. We gingen weer varen.

Ik was hier graag nog wat langer gebleven. Jammer genoeg gingen we langs de westkust van Sumatra, hetgeen voor ons weer twee dagen lucht en water betekende.

Maar we wisten dat het voorlopig de laatste dagen op de boot zouden worden.

Zaterdag 30 oktober 1948

Vandaag passeerden we de Evenaar.

Vanmorgen kwam Neptunus, de God der Zeeën, met zijn gezelschap aan boord. We werden gedoopt. Het begon om ongeveer half negen, onderdeelgewijze, de commandant voorop. Om ongeveer half tien was het mijn beurt. Ik moest gaan zitten en werd volledig ingesmeerd met groene zeep en gewassen met een papje met eieren, erwtensoep, bonen enz. Daarna werd ik heelhuids in een grote bak met zout water gegooid, tot drie maal toe kopje onder geduwd en vervolgens de bak uitgeslagen. Toen ik er uit was stonk ik naar van alles en nog wat, had bijna een uur nodig om schoon gewassen te ko9men en proefde nog bijna de hele dag de groene zeep in mijn mond.

Na vanmiddag geslapen te hebben kregen we vanavond bijzonder goed te eten met bier erbij. Vanavond zat ik nog enkele uurtje in de frisse lucht en ging vervolgens vrij vroeg naar bed.

Zondag 31 oktober 1948

Het was een hondenweer toen ik vanmorgen aan dek kwam. Zo zaten we verder de hele morgen en een gedeelte van de middag in de stromende regen aardappels te schillen. De rest van de middag bracht ik door met kaarten. Na vanavond op het dek nog wat chocolademelk gedronken te hebben en nog wat gezellig te hebben zitten praten, kwam er een einde aan deze natte zondag en tevens aan deze reis.

We wisten dat we morgenvroeg in de haven van Tandjong Priok binnen zouden varen. Met post uit het vaderland in het vooruitzicht en de wetenschap dat we onze oorlogstaak weldra zouden gaan beginnen, gingen we deze laatste nacht aan boord rustig slapen.

De hangmat begon wel hard te worden, maar het was in elk geval nog rustig.

De F-batt. werd op 17 juni toegevoegd aan 3-8 RVA en gelegerd te Pamojanan en Karangsari. Op 27 juni ontving de E-batt. een volledige batterij met vier stukken.  Op 3 september kreeg uiteindelijk ook de F-batt. een complete artillerie uitrusting uitgereikt. 

Ondanks het ‘cease-fire’ op 10 augustus 1949 bleef de Daroel Islam de strijd voortzetten. Door de aanhoudende beschietingen van deze islamitische Groep werd er door de afdeling nog aan menig actie deelgenomen om de veilig­heid in het gebied te kunnen waarborgen. 
Op 9 september verleende de F-batt artilleriesteun aan 413 BI bij Pasir Boër. Op 24 oktober werd de stootgroep ‘Arend’ opgericht. Deze groep werd o.a op 28 oktober ingezet bij een actie naar Kalieung en vernietigde daar een hoofdkwartier van de Daroel Islam. Op 13 november werd de afdeling verplaatst naar het regentschap Garoet met o.a. posten te Tjibatoe, Nangapait, Sadang en Babakan Loa. 
Medio december werden de posten geleidelijk overgedragen aan de TNI en werd de afdeling geconcentreerd in Garoet. Van 21 tot 25 maart 1950 werd de afdeling verplaatst naar Batoedjadjar waar het materiaal werd ingeleverd.

Op 21 mei werd de afdeling gelegerd in Batavia in afwachting van de repatriëring.

__________________________________________

Laat een antwoord achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *